- waar
- waar1{{/term}}〈de〉1 marchandise 〈v.〉♦voorbeelden:1 zijn waar aanprijzen • vanter sa marchandisewaar voor zijn geld krijgen, willen • en avoir, vouloir pour son argent〈spreekwoord〉 alle waar is naar zijn geld • chaque chose a (vaut) son prix————————waar2{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 vrai♦voorbeelden:1 een waar beeld geven van iets • donner une représentation fidèle de qc.de ware oorzaak • la cause réelledaar is geen woord van waar • il n'y a pas un mot de vrai dans tout celahet is maar al te waar • ce n'est que trop vrai't is toch niet waar! • ce n'est pas vrai?dat is waar ook • 〈nu ik er aan denk〉 au fait; 〈u hebt gelijk〉 ah oui, c'est vraidat is waar gebeurd • c'est authentiquehet is te mooi om waar te zijn • c'est trop beau pour être vraihet bleek waar te zijn • cela s'avéra juste〈zelfstandig〉 dat is je ware • voilà ce qu'il nous fauteerlijk waar! • (ma) parole (d'honneur)!niet waar? • n'est-ce pas?zo waar (als) ik leef, (als) ik hier sta • aussi vrai que je m'appelle Xiets niet voor waar aannemen • ne pas tenir qc. pour vraiwaar of niet? • vrai ou non?¶ hij is (voor haar) de ware (Jacob) • c'est l'homme de sa vieII 〈bijwoord〉1 [algemeen]où♦voorbeelden:1 het dorp waar hij geboren is • le village où il est néeen probleem waar hij niet aan gedacht had • un problème auquel il n'avait pas penséwaar woon je? • où habites-tu?waar (dan) ook • où que ce soitwaar kom je vandaan? • d'où viens-tu?————————waar3{{/term}}〈voegwoord〉1 comme⇒ puisque
Deens-Russisch woordenboek. 2015.